De Kaapverdische literatuur, voortgekomen uit de liberalisering van het onderwijs in de negentiende eeuw, komt voort uit een generatie van intellectuelen, voornamelijk schrijvers, die in de negentiende eeuw in Kaapverdië begonnen op te komen. Dit gebeurde met de poëtische productie van Eugènio Tavares (1867-1930). Deze dichter is geboren en opgegroeid op Brava, in een ongewone intellectuele omgeving, en had als mentor de volkse filosoof Josè Rodrigues Aleixo, die geïsoleerd leefde op het strand van Aguada (dat Eugênio om romantische redenen frequenteerde). Hij volgde ook uitstekende pedagogen, eerst op een privéschool en later in verschillende privélessen.
De Claridade-beweging (1936-1937 en 1947-1960) heeft tot nu toe een krachtige Kaapverdische intellectuele traditie bevorderd, dankzij negen nummers van een onregelmatig verschijnend tijdschrift, dat echter diep in staat was om een nieuwe identiteit voor de Kaapverdianen te definiëren. Manuel Lopes, uit São Vicente (1907-2005), Baltazar Lopes da Silva, uit São Nicolau (1907-1989), en Jorge Barbosa, uit Santiago (1902-1971), de leiders van deze waarlijk autonome beweging, benadrukten zonder aarzeling het belang van het creoolse dialect in de kern van de eigenheid van Kaapverdië. Ze versterkten deze overtuiging met werken die generaties studenten aanspoorden om zich bewust te zijn van de Kaapverdische eigenheid, met diepe wortels die teruggaan tot de zestiende eeuw. Dit markeerde een keerpunt in de culturele geschiedenis van Kaapverdië. Het tijdschrift heette “Claridade – Revista de Arte e Letras” (Helderheid – Tijdschrift voor Kunst en Literatuur), met een ondertitel die ruim gerechtvaardigd was gezien de diversiteit van de behandelde onderwerpen: poëzie, fictie, vertellingen, romans, literaire kritiek, muziek en dans, schilderkunst en tekenkunst, geschiedenis en aardrijkskunde, en zelfs sociologische analyses.